veertien-en-een-half
de
broodkorst op het aanrecht
staart
naar mijn leegte
mijn
binnenste wordt opgegeten
vermenigvuldigd
heb ik me en
angst
deed mee in het kwadraat
meedogenloze
angst
hij smult
van mij
ik los
langzaam op
terwijl
hij groeit
het kind
de
kruimels om zijn mond nog
verlaat
ons huis
zwaait
met zijn been over een fietsstang
eet
boterhammen uit een zakje
de iets
te grote blauwe jas
is slechts
een
stipje nu
ik veeg
de kruimels weg
de korst
lacht me uit
hap hap
weg ben
ik